Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6028

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/27899
Statusgepubliceerd


Indicatie

EG Verordening 343/2003 / Griekenland / interstatelijke vertrouwensbeginsel / infringement procedure / vragen in bodemprocedure
Asielaanvraag van verzoeker is afgewezen omdat Griekenland voor behandeling daarvan verantwoordelijk is. Verzoeker stelt dat verweerder niet zonder meer op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan aannemen dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen op grond van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM zal naleven, waarbij oa is gewezen op het onderzoek dat de Europese Commissie (EC) heeft ingesteld naar de mate waarin de Griekse autoriteiten uitvoering geven aan hun verdragsverplichtingen uit hoofde van Vo 343/2003. Thans is bekend dat de EC op 27 juni 2007 een inbreukprocedure als bedoeld in artikel 226 EG-Verdrag is gestart. Voorts is bekend dat de EC op 29 juni 2007 een met redenen omkleed advies aan de Griekse autoriteiten heeft doen toekomen en Griekenland een termijn van twee maanden is gegeven om de nodige maatregelen te treffen ter opvolging van het advies. De voorzieningenrechter constateert dat de twee maanden die door de EC aan Griekenland zijn gegund om de nodige maatregelen ter opvolging van het advies te treffen, inmiddels zijn verstreken. Desgevraagd kon verweerder ter zitting niet aangeven of en zo ja, in welke zin Griekenland heeft gereageerd op het advies van de EC. De voorzieningenrechter is in dit geval geroepen te oordelen over toepassing van een Europese Verordening (Vo 343/2003), die in belangrijke mate uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij acht het dan ook van belang dat nadere informatie wordt ingewonnen naar de stand van zaken van de inbreukprocedure en – zo mogelijk – het resultaat daarvan. De voorzieningenrechter acht het dan ook waarschijnlijk dat de rechtbank in de bodemprocedure, waaraan onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening te treffen connex is verweerder vragen daaromtrent zal stellen. De voorzieningenrechter wijst voorts op het door verzoeker aangehaald zogenaamde LIBE-rapport van het Europese Parlement van 17 juli 2007 en overweegt dat de kritische inhoud van het LIBE-rapport eens te meer reden is voor het stellen van vragen, waarbij met name wordt gewezen op een gesprek tussen de Europese delegatie en de Griekse ombudsman waarover in het rapport verslag wordt gedaan. Verweerder heeft zich ten aanzien van het LIBE-rapport op het standpunt gesteld dat het slechts algemene informatie bevat en geen concrete gegevens. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat, voorshands aannemende dat de Griekse ombudsman op een vergelijkbare wijze als zijn Nederlandse collega te werk gaat, concrete gegevens direct ten grondslag zullen liggen aan zijn conclusies. Niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Verzoek voorlopige voorziening wordt toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE nevenzittingsplaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter Registratienummer: Awb 07/27899 Uitspraak in het geding tussen: [Verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1985, van Somalische nationaliteit, IND dossiernummer 0703.14.0286, verzoeker, gemachtigde mr. Y.G.F.M. Coenders, advocaat te Oss; en De Staatssecretaris van Justitie, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te ’s-Gravenhage, vertegenwoordigd door mr. M. Veld, ambtenaar ten departemente, verweerder. 1. Procesverloop Op 14 maart 2007 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 9 juli 2007 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 9 juli 2007 is daartegen beroep ingesteld. Verzoeker mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van 9 juli 2007 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 1 augustus 2007. Het verzoek is ter zitting van 2 oktober 2007 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden. 2.2 Op 17 maart 2003 is in werking getreden Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003). Vo 343/2003 is van toepassing op asielverzoeken die zijn ingediend vanaf 1 september 2003. 2.3 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. 2.4 Griekenland heeft op 22 mei 2007 het overnameverzoek op grond van artikel 10, eerste lid, Vo 343/2003 aanvaard. 2.5 Verzoeker is van mening dat voorbij wordt gegaan aan de ernstige vragen die er zijn rond de nakoming door Griekenland van de verplichtingen uit hoofde van Vo 343/2003, het EVRM en het Vluchtelingenverdrag. Hij verwijst hierbij naar verschillende uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats in dit kader, in het bijzonder op de uitspraak van 25 mei 2007 (Awb 07/13878). Voorts verwijst hij naar de brief van Amnesty International van 1 juni 2007 aan de staatssecretaris, waarin wordt beargumenteerd dat overdracht aan Griekenland niet zou kunnen plaatsvinden. Volgens verzoeker bestaan er concrete aanknopingspunten voor twijfel omtrent de mate waarin Griekenland zijn verplichtingen op grond van de mensenrechtenverdragen naleeft, zodat verweerder niet zonder meer heeft kunnen volstaan met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiertoe wijst verzoeker naar de ondermeer door UNHCR en Amnesty International ingenomen standpunten. Voorts kan de brief van de Griekse autoriteiten van 18 januari 2007 naar het oordeel van Amnesty International niet worden beschouwd als datgene wat werkelijk nodig is. Verwezen wordt in dit kader naar de brief van UNHCR van 26 juli 2007. 2.6 Verweerder heeft zich - voor zover thans van belang en kort samengevat -, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdelingbestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 september 2007 (200702611/1 en 200703323/1), in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Griekenland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verzoeker derhalve niet in zijn betoog kan worden gevolgd. 2.7 De voorzieningenrechter heeft ter voorlichting van partijen op 1 oktober 2007 een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van die datum (Awb 07/25530) aan partijen doen toekomen. Verweerders stelling ter zitting dat de voorzieningenrechter hiermee buiten de grenzen van het geschil dreigt te treden, nu het geschil wordt beperkt door de gronden van beroep en daarin geen beroep is gedaan op de inbreukprocedure welke is gestart door de Europese Commissie (hierna: EC), wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. De voorzieningenrechter heeft het van belang geacht partijen op de hoogte te stellen van een kort voor de zitting in een vergelijkbare zaak gedane uitspraak die nog niet gepubliceerd is en waarvan zij dus nog geen kennis hebben kunnen nemen. Bovendien heeft verzoeker in de gronden van beroep gewezen op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 25 mei 2007, Awb 07/13878, waarin de inbreukprocedure aan de orde was, zodat verzoeker hiermee impliciet een beroep heeft gedaan op de inbreukprocedure. 2.8 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.9 In de door verzoeker aangehaalde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 mei 2007 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel omtrent de mate waarin Griekenland zijn verplichtingen op grond van de mensenrechtenverdragen naleeft, zodat verweerder niet zonder meer heeft kunnen volstaan met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit oordeel heeft zij onder andere gebaseerd op het feit dat de EC aanleiding heeft gevonden onderzoek te doen naar de mate waarin de Griekse autoriteiten uitvoering geven aan hun verplichtingen uit hoofde van Vo 343/2003. Waar de voorzieningenrechter in voornoemde uitspraak nog niet uitging van een formele inbreukprocedure is thans bekend dat de EC op 27 juni 2007 een inbreukprocedure als bedoeld in artikel 226 EG-Verdrag is gestart. Voorts is bekend dat de EC op 29 juni 2007 een met redenen omkleed advies aan de Griekse autoriteiten heeft doen toekomen en Griekenland een termijn van twee maanden is gegeven om de nodige maatregelen te treffen ter opvolging van het advies. Verweerder heeft ten aanzien van het onderzoek door de EC het volgende naar voren gebracht. • De EC heeft geen informatie gegeven over de aard van de bezwaren tegen de Griekse procedure; • Griekenland heeft de EC op de hoogte gebracht van geplande verbeteringen – welke overigens nog niet in de asielwetgeving zijn doorgevoerd; • De EC heeft geen aanwijzingen dat Griekenland zich niet zal houden aan het gestelde in de notitie van 13 november 2006. (Verweerder heeft in dit kader tevens naar voren gebracht dat landen als Finland, Noorwegen, Zweden, Duitsland en België, die overdrachten aan Griekenland hadden opgeschort, inmiddels ten aanzien van Griekenland weer uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.) De voorzieningenrechter constateert dat de twee maanden die door de EC aan Griekenland zijn gegund om de nodige maatregelen ter opvolging van het advies te treffen, inmiddels zijn verstreken. Desgevraagd kon verweerder ter zitting niet aangeven of en zo ja, in welke zin Griekenland heeft gereageerd op het advies van de EC. De voorzieningenrechter is in dit geval geroepen te oordelen over toepassing van een Europese Verordening (Vo 343/2003), die in belangrijke mate uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij acht het dan ook van belang dat nadere informatie wordt ingewonnen naar de stand van zaken van de inbreukprocedure en – zo mogelijk – het resultaat daarvan. De voorzieningenrechter acht het dan ook waarschijnlijk dat de rechtbank in de bodemprocedure, waaraan onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening te treffen connex is verweerder vragen daaromtrent zal stellen. Hierbij zij opgemerkt dat de inbreukprocedure niet aan de orde is geweest in de in r.o. 2.6 aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 13 september 2007, waar verweerder zich op beroept. Een reden te meer voor het stellen van deze vragen is de - kritische - inhoud van het door verzoeker aangehaalde LIBE-rapport. De voorzieningenrechter wijst in dit verband met name op het gesprek dat de Europese delegatie had met de Griekse ombudsman. Op bladzijde 7 wordt hierover opgemerkt: More specifically the Ombudsman identified the following problems with regard to the protection of persons seeking asylum: • Issues of erroneous interpretation of the existing framework such as the Geneva Convention on the Status of Refugees. • The expulsion and detention of asylum seekers (statutory measures for the expulsion and detention of irregular migrants are applied to those seeking asylum as well). • The failure of the police to safeguard the exercise of the right of appeal and judicial protection of asylum seekers. • The preconditions for discontinuing the examination of an asylum application. • The lack of effective access to asylum procedures in harbours, airport transit zones and foreign flagged ships calling at Greek ports. • The inability or unwillingness of the police to apply the regulations relating to the procedures for granting political asylum, even when these have been clarified via circulars. Verweerder heeft ter zitting laten weten dat voornoemd rapport niet tot een ander standpunt leidt, nu het slechts algemene informatie, maar geen concrete gegevens bevat. De voorzieningenrechter merkt hierover echter op dat, voorshands aannemende dat de Griekse Ombudsman op een vergelijkbare wijze te werk gaat als zijn Nederlandse collega, concrete gegevens direct ten grondslag zullen liggen aan zijn conclusies. 2.10 De voorzieningenrechter is van oordeel dat reeds op grond van het voorgaande niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. 2.11 De voorlopige voorziening zal, gelet op het vorenstaande, worden toegewezen. 2.12 Hetgeen verzoeker voor het overige heeft aangevoerd, behoeft, gelet op de toewijzing van de voorlopige voorziening, geen nadere bespreking. 2.13 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. 3. Beslissing De voorzieningenrechter - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt gelast uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep is beslist; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt ten bedrage van € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.S. Smits als griffier, op 16 oktober 2007. Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.